Nieuws SV AVRM

Verboden en Ongewenste wapens in de schietsport

(Bron: Staatscourant 2018)

2.7.1. Verboden wapens

Het is verboden vuurwapens die beantwoorden aan de navolgende algemene kenmerken voorhanden te hebben.

  • Wapens met klapkolven, schuifkolven of telescopische kolven, tenzij deze kolven zodanig duurzaam zijn vastgezet dat ze als vaste kolven kunnen worden beschouwd; of het wapen – ongeacht de stand van de kolf – een minimale lengte van 60 centimeter heeft en de loop een minimale lengte van 30 centimeter;

  • Wapens waarmee (vol)automatisch kan worden geschoten en wapens waaraan het (vol)automatische karakter onvoldoende duurzaam is ontnomen;

  • Wapens waarvan de loop of de kolf is afgezaagd of op andere wijze ingekort, anders dan ter verbetering van de schietprestaties.

Deze opsomming van kenmerken is niet uitputtend en is slechts bedoeld als hulpmiddel. Aan de hand van de omschrijving van de categorieën in artikel 2 van de WWM moet worden nagegaan onder welke categorie het betrokken wapen valt en of het al dan niet is verboden. Het aanbrengen van aanpassingen aan wapens met als doel verbetering van de resultaten in de schietsport (gedacht kan worden aan het aanbrengen van speciale richtmiddelen, terugstoot- en opslagcompensatoren e.d.) leidt er niet toe dat een wapen als verboden moet worden aangemerkt.

2.7.2. Ongewenste wapens

Wapens die voldoen aan onderstaande criteria zijn ongewenst ten behoeve van de schietsport. Een verlofaanvraag voor een dergelijk wapen dient dan ook te worden afgewezen tenzij op de aanvraag de overgangsregeling (zie onderdeel B 2.8.1.) van toepassing is.

  • 1) Vuurwapens die door de fabriek zijn vervaardigd om volautomatisch36 mee te schieten maar waarin een duurzame blokkering is aangebracht of waarvan onderdelen duurzaam zijn aangepast zodat volautomatisch schieten onmogelijk is, tenzij dit is geschied voor 1 augustus 2005. Dit kan worden aangetoond door middel van:

    • a) Een door een erkenninghouder afgegeven en ondertekende verklaring waarin vermeld wordt dat de blokkering voor 1 augustus 2005 is aangebracht en dat de blokkering voldoet aan de eisen zoals opgenomen in bijlage C2 bij deze circulaire; of

    • b) Een kopie van een verlof ten behoeve van de schietsport waaruit blijkt dat het wapen voor 1 augustus 2005 op een verlof was bijgeschreven; of

    • c) Een verklaring van de korpschef van een politieregio waaruit blijkt dat het wapen voor 1 augustus 2005 op een verlof was bijgeschreven.

  • 2) Schoudervuurwapens met een totale lengte van 60 cm (23,6 inch) of minderof een looplengte37 van 30 cm (11,8 inch) of minder;

  • 3) Schoudervuurwapens zonder schoudersteun;

  • 4) Semi-automatische- en repeterende (pomp mechanisme, hendel- en grendelrepeteer) hagelgeweren38;

  • 5) Vuurwapens voorzien van een geïntegreerde geluiddemper, met uitzondering van schutterijbuksen die specifiek gemaakt zijn voor gebruik bij de door regionale schutterijen en schuttersgilden georganiseerde historische geweerwedstrijden;

  • 6) Meerloops pistolen;

  • 7) Vuistvuurwapens in het kaliber 6.35 (.25 ACP) of met een looplengte van 2,5 inch (6,35 cm) of minder;

  • 8) Vuurwapens welke uitsluitend waren toegestaan in de door de KNSA gereglementeerde discipline Gebruiksgeweer.

2.8. Overgangsmaatregelen
2.8.1. Ongewenste wapens

De in onderdeel B 2.7.2. genoemde (en dus in principe ongewenste) vuurwapens waarvan door de houder c.q. aanvrager van het verlof – kan worden aangetoond:

  • Dat deze ten aanzien van de onder 1 tot en met 7 genoemde wapens voor 1 augustus 2005 in Nederland op een verlof ten behoeve van de schietsport stonden geregistreerd of dat deze zich in de voorraad van een in Nederland gevestigde erkenninghouder bevonden en op grond van de Circulaire wapens en munitie 1997 (CWM 1997) niet reeds als ‘ongewenst wapen’ waren aangemerkt;

  • Dat deze ten aanzien van de onder 8 genoemde wapens voor 1 januari 2013, ten behoeve van de discipline Gebruiksgeweer in het kader van de schietsport, op een verlof stonden geregistreerd;

worden niet aangemerkt als zijnde voor de schietsport ongewenste vuurwapens. Deze overgangsregeling beoogt zoveel mogelijk te voorkomen dat verlof- en erkenninghouders financieel worden gedupeerd, als gevolg van het feit dat een als ‘ongewenst’ aangemerkt vuurwapen een deel (althans in Nederland) van zijn commerciële waarde verliest. De wapens die voldoen aan bovenstaande voorwaarden mogen op het verlof vermeld blijven dan wel zonder beperking worden verkocht aan de wapenhandel of aan een andere binnen- of buitenlandse vergunninghouder.

Let op: Bij een verlofaanvraag voor een dergelijk wapen is het aan de aanvrager om te bewijzen dat aan bovenstaande voorwaarden is voldaan. De aanvrager kan dit bijvoorbeeld aantonen door middel van het tonen (van een kopie) van het (oude) verlof van de vorige eigenaar of middels een schriftelijke verklaring van de erkenninghouder waaruit blijkt dat het wapen voor 1 augustus 2005 (voor zover het de onder B/2.7.2 onder 8 genoemde wapens betreft voor 1 januari 2013) in zijn voorraad aanwezig was. Middels een vergelijking met de registers van de erkenninghouder kan deze verklaring op juistheid worden gecontroleerd.

Wapens die reeds op grond van de CWM 1997 zijn aangemerkt als ‘ongewenst wapen’, en die ook op grond van de huidige CWM aangemerkt dienen te worden als ‘ongewenst wapen’, worden aldus vermeld op het verlof. Hiermee wordt het ongewenste karakter van het wapen blijvend vastgelegd. Indien de betrokken verlofhouder dit wapen op enig moment van het verlof wil afvoeren, dan mag hij het slechts verkopen of afstaan aan de wapenhandel, aan gespecialiseerde verzamelaars of aan personen in het buitenland en niet aan (Nederlandse) collega-sportschutters. Er mogen derhalve geen nieuwe verloven (ten behoeve van de schietsport) voor deze wapens worden afgegeven. Hiermee wordt een uitsterfsysteem gehanteerd.

supressors